ZWITSERLAND
Luzern
Luzern
Tekst: Joyce Frey.
Het was nog koud in de vroege ochtend als ik naar het station in Appenzell liep om naar Luzern te reizen.
De weilanden waren met een witte rijmlaag bedekt. De reis ging aan heerlijke landschappen in gouden herfstkleuren aan bergen en meren voorbij.
In de havens lagen bootjes die toegedekt waren en hun winterslaapje hielden. Daartegen waren zwermen eenden, zwanen en anderen watervogels erg monter, als of ze van de rust op het water genoten.
In minder als drie uur had ik Luzern bereikt. Onder het station is een winkelcentrum en de uitgangen van het station gaan naar alle kanten van de stad.
Ik ging als eerste naar hét kenmerk van de stad, de Kapelbrug, die maar een paar meter van het station verwijderd is.
Een klein stukje verder pronkt de barokke Jezuietenkerk.
In de kapel is de originele habijt van de landspatroon, broeder Klaus, te zien.
Voor de brug staat de watertoren die in de dertiende eeuw gebouwd is. Vroeger diende het als bewaarplaats voor de gemeente als kerker en folterkamer. In die tijd was Luzern nog maar een klein vissersdorpje.
Maar toen de St. Gottardpas in de twaalfde eeuw geopend werd, begon
Luzern geleidelijk te groeien, omdat het treinverkeer hier langs kwam. Ik zag al voor me hoe de paarden met hun zware ladingen hier voorbij sloften. Kort daarna werd de kapelbrug over de Reus gebouwd. Slechts een paar meter voordat de rivier in het Vierwoudstedenmeer uitmondt.
Zo werden beide stadsdelen met elkaar verbonden.
Sindsdien is er veel gebeurd. Ik liep over de brug. Onder het schuine dak hangen in driehoekvorm schilderijen, die de geschiedenis lieten zien. Maar het was te donker om iets te herkennen. Aan de andere kant van de brug ligt het oude stadje. De smalle straatjes met de vele winkels nodigen je uit om je daar te gaan vermaken.
Vele huisgevels zijn mooi beschilderd. Het loont hier de moeite om met een trots opgeheven nek rond te lopen, want de versieringen op de muren zijn bezienswaardig en stammen gedeeltelijk uit de baroktijd.
Na de rondgang door het stadje, begaf ik mij naar het leeuwen gedenkteken, dat niet ver van de gletsjertuin af is.
In de rotsen achter een vijver was een stervende leeuw gemetseld.Hij moest er aan herinneren, hoe trouwe heldhaftige Zwitsers, de Franse koning Ludwig de zestiende, probeerden te verdedigen.
Wegens tijdnood ging ik niet naar het museum en de spiegelzaal, wat me toch wel speet, want het zou de moeite waard geweest zijn om het te bezoeken. Daarna wilde ik gaan eten. Maar toen ik voor het buffet stond, besefte ik dat ik eigenlijk helemaal geen honger had. Ik ging weer naar buiten om de 800 meter lange Musseggmuur te bewandelen.
Dat was een behoorlijke klimpartij. Maar het loonde de moeite, niet alleen de muur, maar ook zijn negen torens te zien.
Waarschijnlijk had het klimmen en wandelen toch de eetlust gewekt.
Ik ging dus vlug eten, voordat de scholieren en werkmensen aangestormd kwamen.
Ik maakte het me een poosje gemakkelijk in het restaurant en wou aansluitend nog even genieten en mijn gemak nemen op een bankje in de zon.Na een korte wandeling was ik daar aangekomen en moest tot mijn teleurstelling zien dat alle banken al bezet waren door diezelfde scholieren en werkmensen die in de warme zon van hun broodjes genoten.
Ik moest ver gaan om een plaatsje te vinden.
Ik ging zitten en liet de zonnestralen op me inwerken. ik moest mijn ogen dichtknijpen omdat de zon midden in mijn gezicht scheen.
Op het meer, waar in de zomer veel schepen waren, heerste nu rust. Ik keek op de bergen aan de overkant. Van de Rigi tot aan de Pilatus. Op de Pilatus rijd de steilste tandradbaan ter wereld. Zoals ook een kabelbaan.
Een poosje droomde ik van de prachtige bergwereld.Maar dan werd ik weer onrustig.
Ik moest verder gaan. Omdat ik op de terug weg langs de Hofkerk kwam, besloot ik de trappen op te lopen en deze kerk te bekijken.
Eerst liep ik er omheen. Aan de zijkanten lagen familiegraven, die nu na Allerzielen, vol met bloemen lagen. Na het rondje wou ik de kerk ingaan.
Ik had alle kracht nodig om de enorme ijzeren klink , die naast de uit hout gesneden Zwitserse gardist, aangebracht was om de deur open te krijgen, in beweging te brengen.
In de deur er naast was een bisschop uitgesneden.
Voor mij werkte de kerk, zoals vele anderen:¨Pompeus, verguld en overdadig beschilderd.
Aansluitend liep ik nog eens door het stadje en bekeek de bron op de Kornplatz en het Kornhaus.
Het Kornhaus werd in 1370 gebouwd en diende als als
handels - en graanhuis.
Later werd het als raadhuis omgebouwd. Ook de Weinmarkt een stukje verderop, is een bezienswaardigheid.
In de gezellige straatjes zijn winkels die voor elke smaak en portemonnaie iets aan te bieden hebben.
Dan liep ik over de Spreuerbrug, die iets verder als de Kepelbrug ligt, maar ook terug voert naar het station.
Ik was te laat voor de geplande trein en natuurlijk te vroeg voor de volgende.
Dus ik ging het station weer uit en bekeek het grote gebouw er naast. Het is het Kultur - und Kongresshaus. Maar een kunstmuseum. Ik genoot voor het moderne gebouw van de laatste zonnestralen op een bank voor de vijver, waarachter een fontein kletterde. Dan ging ik het station weer binnen en kon al vlug de terugreis beginnen.
Meer reisverhalen Zwitserland >> www.reisimpressies - Zwitserland