MALEISIE
Door de Cameron highlands
Door de Cameron highlands
Tekst: Joyce Frey.
Vroeg in de ochtend vertrokken mijn chauffeur Loo, de gids Tom en ik van ons hotel in Kuala Lumpur, waar we twee dagen doorgebracht hadden. We gingen nu naar de Cameron Highlands. Dat zou een etappe van drie honderd kilometer worden.
Na twee uur door een prachtig tropisch landschap te hebben gereden en ik mijn ogen uitgekeken had, kreeg ik zin in een sigaret.
Ik vroeg of we even konden pauzeren.
Loo drukte me een snoepje in de hand. Dat betekende dat ik stil moest zijn.
Maar na vier kilometer stond een restaurant, waar we stopte. Nadat we alle behoeftes waren nagekomen, ging de reis verder de bergen in.
De volgende stop was de Lata Iskandar waterval, waar Tom en ik een stukje liepen. Loo benutte de tijd om de krant te lezen. Hij maakte zich zorgen over een mogelijke oorlog tussen Maleisië en Indonesië, die op Borneo kon uitbreken.
Toen we weer verder gingen kwamen we een man van de "Orang Asli" stam tegen. Hij liep met bamboe stokken de straat over. een eindje verder op liep er weer een.
Tom zijn stem sloeg over van opwinding, toen hij zei dat ik een geluksvogel was. Want deze mensen die op de Aboriginals uit Australië leken, zag je zelden in de bewoonde wereld.
Ze leefden in de bergen. Maar weinig kinderen bezoeken een school.
Van dokters willen ze al helemaal niets weten. Zo sterven toch veel mensen aan ziektes, waaraan je tegenwoordig niet meer hoeft te sterven.
Die mensen leven alleen van de natuur. Een stuk verder stoppen we bij zo'n Orang Asli dorp.
Naar mijn mening waren deze mensen het leven in de natuur zat. Anders zouden ze niet een paar hutten aan de straatrand hebben om zich daar te laten aangapen door toeristen. De paar mensen die zich hier lieten zien, hadden bijna geen tanden meer in hun mond. De rode betelsap liep er uit en het leek er op dat ze uit hun mond bloede.
In een hutje zat een jongeman op wat latjes, die als bodem boven de grond diende, met een sigaret in de mond te luisteren naar muziek uit een transistorradio.
Hij was bezig met het snijden van pijlen uit hout. Deze dienden voor de jacht.
Een stuk verder langs een beek zat een moeder met twee kinderen die de afwas deden. Voor een hut zat het opperhoofd. Geflankeerd door twee poezen.
Zijn zwarte krullen begonnen al even grijs te worden als zijn baardje al was.
We lieten de drie hutjes voor wat het was en gingen hoger de bergen in.
Het landschap veranderde. In plaats van palmen, waren nu groentevelden te zien.
De meeste groente die de Maleisiërs eten, kwam uit deze omgeving.Daarna volgde eindeloze theeplantages.
Dan kwamen we in een stadje aan, dat erg gezellig was. hier waren een paar winkels en wat restaurants. Ook pensions waren er.
Ik hoopte al hier de middag en de avond te zullen doorbrengen.
Maar na het middageten reden we verder omhoog. Tom wees naar boven en zei dat daar mijn hotel was.
Hij beweerde ook dat het abnormaal warm was hier. Eigenlijk moest je hier een warme jas aan doen.
Dan vertelde hij over het hotel, waar de kamers zéér groot en de badkamers ook groot en apart waren. Het moest hier eigenlijk koud zijn.
Ik had al een truitje naast me liggen voor het geval dat nodig mocht zijn. Na een paar kilometer stapten we bij het Strawberry Park hotel uit.
De kamer was inderdaad zo groot dat er een leger in kon overnachten.
De badkamer was zo groot, dat je er in verdwalen kon.
In het midden stond een badkuip. Rondom stonden trapjes om in de kuip te klimmen.
Waarom moest ik aan Cleopatra denken ?
Na bijna een week reizen zonder bruin te worden, vanwege de smog in de steden zette ik een gemakkelijke stoel op het balkon om de zon op me te laten schijnen.
In de bakken voor het balkon groeide een pracht aan bloemen, waar de vlinders het ook naar de zin schenen te hebben. Ik genoot een poos van de zon op het balkon en ging dan in de omgeving een stuk lopen.
Ik vond het nog steeds jammer niet in het stadje beneden te zijn, omdat het hier erg verlaten was.
De volgende morgen bekeken we een cactus plantage.De cactussen groeiden daar in alle soorten en maten, maar vooral kleuren. Er waren ook andere bloemen te zien. Ik herkende iets dat er uitzag als een boom, alsof het de reuze broer van een plant was, die mijn moeder vol trots, zomers in de tuin had staan.
Ook de Hibiscus en andere planten die wij hier kennen, groeiden daar als bomen. Na de bloemenpracht bekeken we hoe mandjes gevlochten werden.
Daarna reden we naar Ipoh. Het landschap was hier minder mooi. Vroeger werd hier tin gedolven. Bij de bergen ontbraken stukken. Die stukken hebben ze laten springen,omdat de mensen die stenen nodig hadden.
Ik vroeg nog of die mensen wel goed wijs waren, want die stukken uit de bergen groeien nooit meer aan. Maar nu was dat verboden.
De littekens uit de oude tijd bleven voor altijd. Een deel van de bergen leek afgehakt te zijn. Daarop volgde een kijkje bij een Chinese tempel.
Verder lezen >> www.reisimpressies.eu - Cameron