BELIZE
Belgen in Belize
Belgen in Belize
Als ik van de Jetair vlieger in Cancun stapte in de late namiddag heb ik mijn autootje gehuurd en ben naar Playa del Carmen gereden op een 50km ten zuiden van de vlieghaven. Dit is een fantastisch stadje met een boel hotelletjes van alle prijsklasses langs een sneewwit strand aan een turquoise Carribische zee. En in de wandelhoofdstraat een pleiade van boetiks, cafés en restaurants. En s’avonds een permanent feest, vooral in de disco’s langs het strand. Maar ik ben hier niet gekomen voor fuiven en zonnen alleen. Ik wil ook nog eens wat zien.
s’Morgens is men vroeg wakker natuurlijk omdat men nog op het Europees uur leeft, maar dat is uitstekend, want ik moet naar Belize City, en dit ligt op een 450km van hier en wil nog een bezoekje brengen aan de Maya tempel in Tulum onderweg. Het is autostrade tot daar en om 7u s’morgens is er quasi niemand op de baan.
Tulum is één van de enige Mayanederzettingen aan de zee. Het is een ommuurde site waarvan de architectuur uit de 13de en 14 de eeuw stamt. Het was een Maya handelscentrum waar zee- en landroetes mekaar ontmoetten. Echt de moeite waard deze site weer aan de rand van de turquoise Carraibische zee.
We rijden nu verder naar het zuiden op kaarsrechte banen, met hier en daar nog twee- baans vakken, maar met het weinige gerij kan men er een goed gemiddelde boven 100 op nahouden. Een koffietje op het dorpsplein van Filipe Carillo Puerto halverwege de Beliziaanse grens geeft een goed idee van het leven in de kleine stadjes van Zuid-Mexico.
Aan de grens met Belize wordt je auto bepoten tegen de gekke koeieziekte, moet je een bijkomende verzekering onderschrijven voor het grondgebied van Belize (kost 20$ voor 14 dagen), moet je de auto laten inschrijven in een register en willen ze de brief zien van de autoverhuurmaatschappij die je de toelating geven om naar Belize te rijden. Ook de afstempeling van het paspoort en de controle van de bagage hoort erbij. Liefst geen planten, groenten of fruit vervoeren, want daar zijn ze op heel het Amerikaamse kontinent zenuwachtig over terwille van het protectionisme van hun landbouw.
Belize is een veel groener land dan Mexico. Veel houten huizen weliswaar maar verzorgde tuinen, alhoewel ze het niet kunnen nalaten hier en daar een autowrak te laten roesten voor de ingangsdeur. Op de weg naar Belize City veel landbouw, vooral suikerriet.
In Belize City was me Villa Boscardi aangeraden om te logeren, een enig mooie kamer in een tuinhuisje van de villa van een Belgische dame oorspronkelijk van Arlon. Het ligt in het residentiële deel ten noorden van Belize City. Ik was eerder echter de stad ingereden en was niet onder de indruk: gedelabreerde gebouwen, open riolen en gedrogeerden die geld bedelen.
Uit wat ik gelezen heb verstond ik dat het mooie Belize in het zuiden ligt van het land. Ambergis key, een eiland ten noorden van Belize City, vindt men veel terug als toeristisch oord, maar de meeste zijn het ermee eens dat het te toeristisch is. Placencia wordt vaak vermeld als rustig dorp met enig mooi zandstrand met een boel zee-activiteiten, zijn dichtbijzijnde enige nationale park in de wereld waar de jaguar nog ongestoord in het oerwoud overleeft en een boel Maya dorpen in de omgeving. En San Ignacio in het gebergte met in de buurt zijn Maya artifacten, grotten en wilde rivieren.
Maar vóór ik verder het land zou bezoeken wou ik effen gaan zonnen op een strand. Dus dan maar naar Placencia. Het ligt op 200 km ten zuiden van Belize City. Men rijdt eerst naar Belmopan, de nieuw gebouwde regeringshoofdstad van het land (kleinste hoofdstad in de wereld met zijn amper 7000 inwoners) nadat orkaan Hattie in 1961 grote delen van Belize City had verwoest. Toeristisch heeft het geen waarde. Maar de baan die er vertrekt naar de zuiderlijke oostkust, de Hummingbird Highway, is een parel. Ze slingert zich door het Mayagebergte in een afwisseling van regenwoud en sinaasappelplantages over tal van riviertjes met hier en daar houten huisjes, enkele dorpen en 2 grote sinaasappelsapfabrieken.
Aan het einde van deze weg ligt de afslag van de zuiderlijke snelweg die ons naar Placencia moet voeren. We rijden aan de voet van het Mayagebergte en ontdekken de 1000m hoge Victoriapiek in de verte.
De richtingaanwijzer van Placencia brengt ons op een aardenweg, bij weilen in vrij goede staat, maar met stukken waar putten en keien uw vering op de proef stellen. En toch worden er langsheen die weg op het schiereiland enig mooie huizen neergezet. Er zijn maar weinig plaatsen in de wereld waar ge nog een huis kunt neerpoten aan het strand voor een betaalbare prijs.
We passeren er Seine Bight, een dorp hoofdzakelijk bewoond door zwarte Garifunas, rechtstreekse afstammelingen van de Afrikaanse slaven, ingevoerd door de Engelsen voor de mahoniehoutkap. Een tiental km verder rijden we Placencia binnen. En wat dacht je, voor we in het centrum belanden vinden we een bord met “Belgian Café”. We kunnen niet nalaten er binnen te stappen, en jawel een Mechelaar houdt er een hotel open (Michelo) met een café waar ge “Bruxelloise beer” kunt drinken, croque monsieurs, slaatjes en heerlijke patisserie kunt verorberen. Wat een welkome afwisseling met wat ik tothiertoe gegeten en gedronken had. Ook de flatjes die hij verhuurt zijn mooi, proper en veilig, en niet eens zoveel duurder dan de meeste houten cabana’s ter plekke. Ik ben de ouderdom ontgroeid om tussen kakkerlakken, schorpioenen, tarantulas en zandvliegen die u constant bijten te gaan logeren.
Het dorp met zijn overwegend houten huizen is enig en de baai onvergetelijk. Er loopt een verhard pad langs het strand, de Sidewalk, dat volgens de lokalen werd opgenomen in het Guinness Book of Records als de smalste straat ter wereld. Er liggen een boel catamarans waarmee ge naar de atollen op het grootste koraalrif van het noordelijk halfrond kunt zeilen. Maar ook vindt ge er mogelijkheden ten over om te gaan vissen, snorkelen, duiken en excursies op boten te maken die de rivieren in het regenwoud opvaren. Van februari tot juni kunt ge er bij het rif de grootste vis ter wereld gaan bewonderen die quasi nergens anders ter wereld met bijna absolute zekerheid te zien is: de walvishaai. Ook dolfijnen en zeekoeien zie je regelmatig als je het water op gaat.
Ik ben toch 2 dagen gaan zonnen op het strand en het zwemmen in dat water van 28 graden celsius wordt ge niet moe. Ook moet gezegd dat het heel wat prettiger is om op een bijna leeg strand te zonnen zonder krijsende kinderen en een zee van ligstoelen. Dat is vrij typisch in dit deel van de wereld: de Amerikanen, die een groot deel van de toeristen uitmaken gaan niet op het strand zonnen. Eerst en vooral hebben die veel minder vakantie dan wij en willen ze maximaal profiteren van hun vakantie door alles mee te pakken wat ze kunnen doen ter plekke.
Tegen 6 uur in de namiddag bij zonsondergang begint het happy hour in de bars langs het strand. Het is onvoorstelbaar hoe communicatief de mensen hier zijn, zowel de lokalen als de toeristen en de ingeweken residenten. Op een paar avonden hebt ge kennis gemaakt met een tiental mensen en weet ge ongeveer alles wat ge moet te weten komen over Belize. Van de ingeweken residenten verneemt ge het meest. Deze veelal gepensionneerden uit Canada, Verenigde Staten maar ook Engeland en Italië met een zee van tijd vinden het opwindend om de bezoeker met raad en daad bij te staan.
Ik heb besloten om eens te gaan vissen. Met een gids en 2 italianen ben ik de zee opgegaan met een kleine motorboot richting koraalrif. Met het visgerief aan boord heb ik toch een viertal vissen gevangen terwijl de doorwinterde italianen bot vingen. Pas op het waren geen baracudas, maar een tonijn, een snapper, een snoek en een andere lange vis die we terug in de zee gegooid hebben omdat de gids zei dat deze niet lekker was. In het hotel heeft de echtgenote van Michel, de Mechelaar, ze rauw gemarineerd en hebben we er s’anderendaags heerlijk van gegeten.
Nog een dagje zonnen en dan met Harry’s kleine zeiboot en John, een ervaren zeiler die ik de avond voordien in de Barefoot bar had ontmoet, de zee op en de lagoen in op het moment dat de wind behoorlijk begon te blazen op zee. We kregen het gezelschap van 2 dolfijnen die ons een hele tijd gevolgd zijn. En we zagen zowaar de neus van een zeekoe aan de oppervlakte verschijnen.
S’Anderendaags voeren we met een groep de Monkey River op. Het is een tocht van een vijftal uur op de rivier die zich slingert in het regenwoud. We zagen er honderden vogels, krokodillen en schildpadden en wandelden in het regenwoud op zoek naar de brulapen. De gids kon hun gebrul nadoen en daardoor kwamen ze naar ons toe. Erg leerrijk met die man die ons de speciale begroeiing uitlegde.
Ik wou nu toch eens op pad in het binnenland. Ik reed naar de Cockscombe reserve een vijftigtal kilometer van Placencia, waar de jaguar huist. Hem zien is niet makkelijk, want het is een nachtrover. Een gids toonde ons een boel medicinale planten die nog veel gebruikt worden door de lokale bevolking. Dan een tochtje op de rivier in een binnenband van een auto langs dat ondoordringbare regenwoud. Enig rustig. Later ging het richting watervallen waarvan men kan afglijden met een verfrissende plons als eindresultaat.
In het terugrijden ben ik in een Mayadorp gestopt. Hun grondstukjes en huizen zijn uitermate netjes, alhoewel ze onder een palapa wonen op gestampte aarde. Die palmbladdaken zijn erg koel en kunnen een dertigtal jaar perfekt de regen buitenhouden. Ik heb er een man ontmoet die me uitgebreid zijn levenswijze en kultuur heeft uitgelegd. Ze leven essentieel van de natuur, maar het zou ons te ver leiden om erover uit te weiden, maar het was echt de moeite waard.
Michel zei me dat er nog een belg is die een jungle resort uitbaat bij Black Rock in het Mayagebergte. In de buurt is er een mooie Maya ruine en zijn er grotten die de moeite waard zijn. En ik moest er ook uitkijken naar de Mennonieten, een volk met zijn origines in Friesland.
Dus vertrok ik s’anderendaags naar Actun Tunichil Muknal op de weg van Belmopan naar San Ignacio. Na een wandeling door de jungle, waarbij we 3 keer de rivier moeten doorwaden, komen we aan bij de grot. We zetten een helm met zoeklamp op en zwemmen de grot in. Eens op de oever zien we mooie steenformaties van allerlei kleuren met onze lamp. We zien eveneens tientallen potten, schedels en menselijke overblijfselen die aan de goden werden geofferd. 3 uur later zijn we blij het daglicht weer te zien.
Dan werd het Spanish Lookout, de grootste Mennonietengemeenschap van het land. Het is een gebied op een plateau van het Mayagebergte en doet aan Zwitserland denken, allemaal nette huizen en mooie tuinen. Het is het centrum van de veeteelt en er werd aardolie gevonden die Belize aan de zo nodige deviezen helpt. De Mennonieten zijn meestal blonde blanken en alhoewel er een deel volledig leeft zoals wij is er een kern die de moderniteit afzweert (paard en kar in plaats van auto) en waarbij de vrouwen nog rondlopen in lange kleren met kapjes op hun hoofd, de mannen met strohoed, geruite hemd en bretellen. Als ze onder mekaar praten versta je een boel woorden. Ze vertelden me dat ze hier beland waren na een honderdjarige zwerftocht over Polen, Canada en Mexico.
Er was bij het uitrijden van Spanish Lookout juist tijd genoeg om in Black Rock te geraken over een smal rotspad langs de rivier. Het hotel van Wim en Chantal ligt in een enig kader en de chalets, alhoewel in hout, zijn charmant en zeer proper (er zullen wel wat chemicaliën bij te pas komen om dit vrij te houden van insekten in het regenwoud). Maar het is en blijft het regenwoud en buitenzitten s’avonds is niet aan te raden, behalve als ge gepanserd zijt tegen de bijtende insekten.
De Xunantunich tempel bereik je met een veerpond vanop de Western Highway. Het hoofdgebouw (El Castillo) beklimmen is geen lachertje omdat het zo stijl is. Maar boven is een bas relief in oorspronkelijke staat gerestaureerd dat aangeeft hoe het geheel er moet uitgezien hebben. Het zicht daarboven op het het regenwoud is indrukwekkend.
Op de terugweg naar Placencia stoppen we bij de blue hole. Het is essentieel een heerlijke wandeling van 3km in het regenwoud met als eindbestemming een rond blauw meertje waarin het heerlijk zwemmen is.
Terug in Placencia liet ik me een dag verleiden om te gaan snorkelen rond één van de atols op het koraalrif. Het was maart en dan is er de grootste vis ter wereld, de walvishaai, hier te zien. Hij weegt zo’n 7 ton en voedt zich met plankton en viseieren. We hadden geluk; we zagen er twee. In de wereld is het één van de enige plaatsen waar je hem met quasi zekerheid kunt zien rond volle maan tussen februari en juni. Het is niet het soort agressieve haai waarvan iedereen spreekt en hij stoort zich niet aan de aanwezigheid van de tientallen snorkelaars en duikers. Buiten deze buitengewone vis zagen we honderden species tropische vissen rond het koraalrif. Je moet geen duiker zijn om van dat wondermooi schouwspel te kunnen genieten alhoewel de koraalrif hier voor de duikers natuurlijk een paradijs is.
Een vakantie heeft altijd een einde. Bij het verlaten van Placencia had ik het gevoel dat dit een plaats zou kunnen zijn waar ik mij zou kunnen terugtrekken na mijn actief professioneel leven. Geen files, geen polutie, geen gejaagdheid, beduidend goedkoper om te leven dan bij ons en meegaande mensen.