Landenweb.nl

ALGERIJE
Geschiedenis

To read about ALGERIA in English - click here

Hotels Algerije

Geschiedenis

Prehistorie en oudheid

Honderden miljoenen jaren geleden was de Sahara bedekt met grote binnenzeeën. Tientallen miljoenen jaren geleden was de situatie volledig veranderd en de Sahara een nog veel grotere woestijn dan op dit moment. De bewijzen van menselijke aanwezigheid in het huidige Algerije dateren al van 1.8 miljoen jaar geleden; in 1992 werden de Oldowan-handwerktuigen gevonden in de buurt van Ain Hanech in het noorden van Algerije en fossielen van een 700.000 jaar oude Homo erectus in de buurt van Ternefine. Tienduizenden jaren geleden transformeerde de Sahara in één grote oase met uitgestrekte bossen, meren en een aangenaam mediterraan klimaat. Het vasteland van Europa had in die tijd te maken met een ijstijd.

advertentie

Oldowan-werktuigenPhoto: Didier Descouens CC 4.0 International no changes made

Het klimaat zou er de oorzaak van kunnen zijn geweest dat 15.000-10.000 jaar geleden verschillende groepen elkaar vonden en een neolithische (nieuwe steentijd) cultuur met landbouwtechnieken en een (semi)-permanente bewoning ontstond. Rotstekeningen en sculpturen, onder andere gevonden in het Tassili n'Ajjer Nationaal Park, zijn belangrijke bronnen die iets vertellen over de leefwijze in die vervlogen tijden.

advertentie

Slapende antiloop, rotstekening gevonden op het Tassili n'Ajjer-plateauPhoto: Linus Wolf CC 3.0 Unported no changes made

Men neemt aan dat van deze neolithische bevolking de Berbers afstammen, de oorspronkelijke inheemse bevolking van Noord-Afrika. Tegen de tijd dat de Feniciërs, een zeevaardersvolk afkomstig uit het gebied waar nu Libanon ligt, de kusten van het huidige Algerije bereikten, hadden de Berberstammen, bestaande uit nomadische herders, jagers en landbouwers, zich definitief op Algerijns grondgebied gevestigd.

Rond 1000 v.Chr. stichtten de Feniciërs, aangetrokken door de strategische ligging van het Algerijnse kustgebied, de eerste handelsposten die zich wel bezig hielden met de handel naar Spanje, maar verder niets deden aan de ontwikkeling van het bezette Algerijnse gebied. Dat gebeurde pas vanaf de 7e eeuw v.Chr. met de bouw van permanente nederzettingen als Hippo Regius, Saldae en Cesare. Van veel groter belang zou echter de stichting van Carthago, gelegen in het huidige Tunesië, in 814 v.Chr. zijn. Binnen enkele eeuwen zou Carthago uitgroeien tot een machtig, onafhankelijk handelsrijk, hoewel de Feniciërs nog steeds nederzettingen stichtten aan de Algerijnse kust. Rond de 4e eeuw v.Chr. controleerde Carthago de Noord-Afrikaanse kust van Tripolitania (nu Noordwest-Libië) tot aan de Atlantische Oceaan. Ook nu werd er weinig aandacht besteed aan het Berberse achterland, veel belangrijker voor de belangen van Carthago waren een reeks veilige havens en het beschermen van de handelsroutes. De Berbers werden zelfs min of meer gedwongen om zich te verplaatsen naar de bergen en de woestijn, belastingen te betalen en in het Carthaagse leger te dienen.

advertentie

Handelsroutes van de FeniciërsPhoto: Yom CC 3.0 Unported no changes made

Carthaagse en Romeinse Rijk in 264 v.Chr.Photo: Jon Platek Besvo CC 3.0 Unported no changes made

In die tijd was het Romeinse Rijk aan een nauwelijks te stuiten opmars bezig en ook Carthago kreeg daar onvermijdelijk mee te maken, uiteindelijk resulterend in de Punische Oorlogen en de ondergang van Carthago. In de eerste Punische Oorlog (263-241 v.Chr.) tussen Carthago en het Romeinse Rijk, verloor Carthago vele zeeslagen, werd gedwongen om Sicilië, Sardinië en Corsica te verlaten, maar wist haar positie in Noord-Afrika vooralsnog te consolideren. In 204 v.Chr. landde een Romeins leger bij Utica (nu in Tunesië), Carthago capituleerde en verloor haar vloot en alle overzeese gebiedsdelen. Door de neergang van Carthago groeide de macht van de Berber-koninkrijken, waaronder het koninkrijk Numidia in Noordoost-Algerije, dat in de 2e eeuw v.Chr. vanuit de hoofdstad Cirta Regia (nu de stad Constantine) geleid werd door koning Massinissa. Het danig verzwakte Carthago hield nog enigszins stand tegen de aanvallen van Massinissa, maar een nieuwe aanval van de Romeinen in 146 v.Chr. betekende het einde van het Carthaagse rijk. Ondertussen was Massinissa in 148 v.Chr. gestorven en bleven de Berber-koninkrijken in chaos achter.

Massinissa (c.239 - c.148 v.Chr.)Photo: Publiek domein

Na de overname van Carthago controleerden de Romeinen al snel het hele noorden van het huidige Libië en richtte zich daarna naar het westen, waar de Numidische heerser Jugurtha, de kleinzoon van Massinissa, een aantal Romeinen afslachtte die Adherbal hielpen, een Romeinse bondgenoot die de stad Cirta Regia verdedigde tegen de Numidiërs. Jugurtha wist een aantal aanvallen van de Romeinen af te slaan, maar werd uiteindelijk in 105 v.Chr. verraden door Bocchus I, koning van het Berberse rijk Mauretania. Het nieuw verworven land, waarvan het de bedoeling was dat het als de graanschuur van het Romeinse Rijk zou gaan fungeren, werd door de Romeinen aan kolonisten gegeven, en in 46 v.Chr. versloeg de Romeinse keizer Julius Caesar de laatste Jumidische koning, Juba I. Bocchus II van Mauretania stierf in 33 v.Chr. en liet zijn rijk na aan de Romeinen, die Juba II, die getrouwd was met de dochter van Marcus Anthonius en Cleopatra, als heerser aanstelden.
Na de moord op Juba's zoon, Ptolemeus, werd het koninkrijk in tweeën gedeeld, Mauretania Caesariensis, met als hoofdstad Caesarea (nu in Algerije), en Mauretania Tingitana, met als hoofdstad Tingis (nu Tanger in Marokko). Vanaf deze tijd tot aan de ondergang van het Romeinse Rijk in de 4e eeuw n.Chr. was het Algerijnse deel een stabiel en integraal onderdeel van het Romeinse Rijk en werden er verschillende nederzettingen gesticht, Tipasa (nu: Tipaza), Cuicul (nu: Djemila), Sitifis (nu: Sétif) en Thamugadi (nu: Timgad), de grootste Romeinse nederzetting die ooit in Noord-Afrika gebouwd is. In totaal stichtten de Romeinen meer dan 500 nederzettingen in Noord-Algerije.

Ligging Mauretania Caesariensis en Mauretania TingitanaPhoto: Kazvorpal CC 3.0 Unported no changes made

Deze periode van voorspoed ging echter ten koste van de Berbers, die landbouwgrond maar ook steeds meer autonomie verloren. De Berbers kwamen regelmatig in opstand, en het antwoord van de Romeinen daarop was de bouw door keizer Trajanus (53-117 n.Chr.) van een aantal forten om de zuidgrens van het Romeinse gebied te markeren. Het meest zuidelijke punt van Romeins Algerije was op dat moment Castellum Dimmidi (op dit moment Messaad), zo'n 250 km ten zuiden van het huidige Algiers. Na de bekering in 313 van keizer Constantijn de Grote (ca. 280-337) tot het steeds meer uitdijende christendom, volgden veel Romeinen maar ook Berbers in Algerije zijn voorbeeld. In die tijd werd de heilige Sint Augustinus bisschop van Hippo Regius (nu Annaba in Noordoost-Algerije). In de 4e eeuw volgde de ene stammenopstand de andere op, een veeg teken dat het einde van Romeins Algerije er aan zat te komen.

Romeinse ruïnes in Djémila, Noord-AlgarijePhoto: Yelles CC 3.0 Unported no changes made

Middeleeuwen en komst islam

In de 5e eeuw werd Algerije veroverd door het Oost-Germaanse Vandalen-volk onder leiding van koning Geiserik. In 429 besloot Geiserik met heel het Vandalen-volk van Spanje naar Noord-Afrika te verhuizen. Hij rukte op naar Hippo Regios en tijdens het beleg van die stad verloor de heilige Augustinus het leven. Al snel was heel Noordoost-Algerije in handen van de Vandalen en halverwege de eeuw was het westelijke Middellandse Zeegebied in handen van de schepen van Geiserik en het westelijke Romeinse Rijk praktisch van de kaart geveegd.

De Vandaal Geiserik verovert en plundert Rome in juni 455Photo: Publiek domein

Noord-Afrika werd door de Vandalen niet echt gekoloniseerd, zij waren meer uit op plundering en nog meer overzeese veroveringen. Buiten de forten van de Vandalen namen de Berberse stammen het heft weer in handen, rebelleerden volop en stichtten weer een aantal koninkrijkjes. Ondertussen had de Byzantijnse keizer Constantijn de Grote het Oost-Romeinse Rijk weer leven in geblazen en was van plan om ook de westelijke helft van het rijk weer te veroveren. De Romeinse generaal Flavius Belisarius (500-565) versloeg de Vandalen in 533, maar kwam in feite niet verder dan de controle over een aantal kuststeden en wat binnenlandse nederzettingen. De Berbers bleven zich verzetten tegen de indringers en Byzantium maakte zich niet populair door de belastingen enorm te verhogen.

Migratieroutes VandalenPhoto: Publiek domein

Door de gebrekkige Byzantijnse controle was het niet zo moeilijk voor Arabische cavaleristen om bezit te nemen van Noord-Afrika. Egypte werd vanuit Damascus in 640 veroverd door de soldaten van Amr ibn al-As, maar onder legerleider Uqba bin Nafi al-Fihri begon de islamisering van Noord-Afrika pas grote vormen aan te nemen. Vanaf 669 trok hij door Noord-Afrika richting het westen, stichtte de eerste grote islamitische stad in het Maghreb-gebied, Al-Qayrawan, het huidige Kairouan in Tunesië, en zou zelfs de Atlantische Oceaan bereikt hebben. In 698 waren de laatste restanten van de Byzantijnse overheersing verdwenen en al in 712 was de gehele regio vanaf Andalusië in Spanje tot de Levant, een gebied in het westen van het huidige Midden-Oosten, in handen van de Umayyad-kaliefen. De opvolger van Uqba, Abu al-Muhajir Dina, was verantwoordelijk voor het introduceren van de islamitische wetten in Algerije, het bekeren van de Berbers en hij stelde Umayyad-gouverneurs aan die Oost-Algerije bestuurden. Ondanks de bekering van Berbers tot de islam, bleef dit volk trouw aan zijn eigen cultuur en verzette zich tegen de arabisering van haar gebied. Het binnenland werd opnieuw geteisterd door Berber-opstanden, waarvan de grootste in 740 plaatsvond vanuit Marokko en waarbij de legers van de Umayyaden ten westen van Al-Qayrawan verslagen werden.

Kalifaat der UmayyadenPhoto: Gabagool CC 3.0 Unported no changes made

In 750 verplaatste het kalifaat zich van de Umayyaden in Damascus naar de Abassieden in Baghdad en het westelijke moslimgebied, Noord-Afrika en Spanje, splitste zich af van het oostelijke moslimgebied. Uiteindelijk ontstonden er drie islamitische koninkrijken in Noord-Afrika, de Idirissiden vanuit het Marokkaanse Fez (788-985), de Aghlabiden vanuit het Tunesische Kairouan (800-909) en de Rustamiden vanuit de Algerijnse provincie Tiaret (777-909). Van 761 tot 909 werd een groot deel van Centraal- en Noord-Algerije bestuurd door Abd al-Rahman ibn Rustum. De Rustamiden waren verlichte heersers over Algerije, zij interesseerden zich zeer voor kunst en wetenschap, waren rechtvaardig en stonden geen corruptie toe. Ze vergaten echter om een sterk leger op te zetten en werden dan ook gemakkelijk verdreven door het kalifaat van de Fatamiden, aanhangers van de isma'ilitische stroming binnen de sjiitische islam, die van 909 tot 1171 regeerde. In 969 trokken de Fatamiden samen met een Berbers leger naar Egypte, veroverden de toenmalige hoofdstad Fustat en stichten een nieuwe hoofdstad al-Qahira, het huidige Caïro. Voordat ze naar Egypte trokken, werd de macht in Noord-Afrika overgedragen aan de Berberse Ziriden (972-1148), stichters van Algiers en zij maakten van Algerije voor het eerst in de geschiedenis een regionale macht. Wat religie betrof waren zij anti-sjiitisch en wendden zich tot woede van de Fatamiden tot de soennitische richting van de islam. Stammen uit Opper-Egypte en het Arabisch schiereiland werden opgeroepen om ten strijd te trekken tegen de Ziriden en in 1148 was Noord-Algerije volledig gearabiseerd.

Rijk der Fatamiden op het hoogtepunt van de machtPhoto: Gabagool CC 3.0 Unported no changes made

In de 10e eeuw verdampte de macht van de Idrissiden in Marokko (788-985), maar al snel kwam er een nieuwe Berberse macht opzetten vanuit de Sahara. Geïnspireerd door de theoloog Abdullah bin Yasin ontstond er een verbond van Berber-stammen, de Sanhaja-confederatie. De Sanhaja-confederatie begon in de Zuidelijke en Centrale Sahara een serie oorlogen om de trans-Sahararaanse (goud)routes onder controle te houden, die bedreigd werden door de Zenata Berbers uit het noorden. De Sanhaja werden vanwege hun sluiers 'al-mulathamin' en vanwege hun forten 'al-murabitin' genoemd, later meer bekend onder de afgeleide naam Almoraviden.
In 1062 stichtte de leider van de Almoraviden, Youssef bin Tachin, met Marrakech als hoofdstad, een rijk dat zich op haar hoogtepunt uitstrekte van Senegal tot Zaragoza in Noord-Spanje en in oostelijke richting tot Algiers. Onder de Almoraviden stonden wetenschappers en filosofen in groot aanzien, werden andere geloven getolereerd en speelden vrouwen een belangrijke rol in de samenleving. Nog later veroorloofden de Almoraviden zich meer en meer vrijheden die haaks op de principes van de islam stonden. Een andere Marokkaanse dynastie, die van de Almohaden, had daar schoon genoeg van en in 1146 werd Marrakech op de Almoraviden veroverd en de laatste Almoravidische koning, Ishaq ibn Ibrahim, gedood. Niet lang daarna, in 1160, was geheel Algerije in handen van de Almohaden en uiteindelijk regeerde het kalifaat van de Almohaden over de Maghreb en over Zuid-Spanje.

Rijk der Almohaden in ca. 1200Photo: Gabagool CC 3.0 Unported no changes made

Het succes ging echter te snel en door interne strijd was het in 1244 al bijna afgelopen met het kalifaat door toedoen van de Meriniden, een Marokkaanse stam van Zenata-Berbers. In Spanje werden de Almohaden opgevolgd door de Nasriden, in Tunesië en delen van Libië door de Hafsiden en in Algerije door de Zianiden of Banu Abd al-Wad. De Zianiden vormden later nog een coalitie met Granada in Spanje, maar moesten in de 14e eeuw twee keer het hoofd buigen voor de macht van de Meriniden en waren in de 15e eeuw een vazalstaat van de Hafsiden.

Ottomaans Algerije

In 1492 waren de moslims (Moren) uit Spanje verdreven en werd Spanje de leidende natie in Noord-Afrika, geholpen door een reeks van forten of 'presidios' die langs de kust gebouwd werden en moesten zorgen voor geld van passerende schepen en van binnenlandse stammen. In Algerije werden dergelijke fortificaties gesticht in Mers el-Kebir (1505), Oran (1509), Tlemcen (1510) en Algiers (1510). Het Spaanse fort Santa Cruz bestaat nog steeds.

In dezelfde tijd werd het de Turkse piraat Barbarossa en zijn broer Arudj toegestaan om zicht te vestigen op het Tunesische eiland Djerba. Arudj veroverde in 1515 vanaf Djerba Algiers op de Spanjaarden, maar in 1518 werd Algiers weer terugveroverd en Arudj overleefde het niet. Barbarossa besloot daarop om zich te verenigen met de Ottomaanse Turken om zijn bezittingen beter te kunnen verdedigen. En inderdaad, met behulp van de Ottomanen wist Barbarossa de hele Algerijnse kust, van Oran tot Constantine, te controleren. Slim als hij was bood hij de Ottomanen Algiers aan, en kreeg als beloning Algiers in handen omdat hij daar als gouverneur benoemd werd door de Ottomanen. Later werd hij ook nog tot admiraal van de Ottomaanse vloot benoemd. Algiers was ondertussen uitgegroeid tot het belangrijkste steunpunt voor de Ottomanen in Noord-Afrika.

Barbarossa Khair ad-Din Pasha (ca. 1475-1546)Photo: Publiek domein

De Spanjaarden probeerden uit alle macht de toenemende macht van de Ottomanen te breken, maar in 1551 viel Tripoli in handen van de Ottomanen, in 1574 onderging Tunis hetzelfde lot. Samen met Algerije werden deze drie provincies bestuurd door een pasja, geassisteerd door een 'dej', een administratieve bestuurder, en een 'bej', een militaire bestuurder en opperbevelhebber van de Janisaren of 'ojaq', soldaten. In Algerije was de werkelijk macht in feite in handen van de dej, de pasha had meer een ceremoniële functie. De macht van de dej in Algerije verdween in 1671, toen de laatste door de Ottomanen aangestelde dej vermoord werd. Gedurende de Ottomaanse periode was Algerije verdeeld in drie provincies met als hoofdsteden Constantine, Médéa (ten zuiden van Algiers) en sinds 1791 Oran. In het binnenland hielden Berberstammen een zekere autonomie. Achteraf gezien stelde de hele Ottomaanse overheersing niet veel voor, want zowel Algerije, Tunesië als Tripolitania handelden zoals het hen goed dunkte en leverden zelfs vaak onderling strijd. Ook de Barbarijse piraterij bloeide nog volop en speelde een grote rol in de lokale economie. Europese machten probeerden hier vaak wat aan te doen, maar dat liep vooralsnog steeds op een mislukking uit.

Vanaf 1612 bestaat er al een officiële relatie tussen Algerije en Nederland, want in dat jaar verleende de Ottomaanse sultan Ahmed I aan de Nederlanders het recht om handel te drijven met het Ottomaanse Rijk.

Ahmed I (1590-1617) zorgde voor een handelsrelatie tussen Algerije en NederlandPhoto: Publiek domein

Frans Algerije

De Franse aanwezigheid in Noord-Afrika begon in 1830 met een blokkade en aanval op Algiers. De reden hiervoor zou zijn geweest dat de Algerijnse dej de Franse consul zou hebben beledigd, maar de werkelijke reden was zeer waarschijnlijk dat koning Karel X (1757-1836) een militair succes nodig had om zijn zwakke positie in Frankrijk te verbloemen. Binnen drie weken na de landing van meer dan 30.000 Franse troepen werd Algiers veroverd en er volgde een periode van moorden, verkrachtingen en verwoestingen van moskeeën. In 1834 werd Algerije officieel door Frankrijk geannexeerd en de kolonie werd vanaf die tijd bestuurd door een 'régime du sabre' (regering van het zwaard) met aan het hoofd een militaire gouverneur-generaal. In 1832 kwam Oran en in 1836 vooral de bej van Constantine in opstand tegen de Fransen. Constantine wist de Fransen te verslaan, maar een jaar later veroverde de Fransen Constantine weer.

Grote man in het conflict met de Fransen, en later uitgeroepen tot nationale held, was Abdelkader ibn Muhieddine, een sjarif (afstammeling van Mohammed's dochter Fatima), die in het Verdrag van Desmichels (1834) erkend werd en de controle kreeg over het West- en Centraal-Algerije. Dit liep echter wat uit de hand, want eind 1838 stond twee derde van Algerije onder controle van Abdelkader. Er ontstond als het ware een afzonderlijke staat met een eigen juridisch en administratief systeem.

Abdelkader ibn Muhieddine (1808-1883)Photo: Etienne Carjat in het publieke domein

Frankrijk liet dit niet op zich zitten en in 1840 waren er al meer dan 100.000 Franse troepen, onder leiding van de Franse generaal Thomas-Robert Bugeaud, in Algerije, ongeveer een derde van het complete Franse leger. In de zes jaar durende strijd tussen de troepen van Bugeaud en Abdelkader werd de laatste in 1844 gedwongen om te vluchten naar Marokko, waar hij de hulp inriep van sultan Abd ar-Rahman. Die hulp kwam er maar had geen invloed op de uitslag van de strijd, in 1846 werd het Algerijn/Marokkaanse leger verslagen bij Isly. Abdelkader gaf zich over aan de Fransen en als tegenprestatie de toezegging dat hij ergens in het Midden-oosten mocht gaan wonen. Tot 1852 bracht hij echter door in een aantal Franse gevangenissen, daarna mocht hij vertrekken en vestigde zich in Damascus. In 1847 had Bugeaud het grootste gedeelte van Algerije veroverd en werd uitgeroepen tot gouverneur-generaal, maar het duurde nog tot 1871 voordat Noord-Algerije, na hevig verzet van de Berbers in de Kabylie-regio, verslagen was. In 1848 werd Algerije officieel als een onderdeel van Frankrijk beschouwd. Ook verder naar het zuiden veroverde de Fransen steeds meer land, voornamelijk van de Toearegs, en in 1902 werden de huidige grenzen van Algerije vastgesteld.

Ontmoeting tussen generaal Bugeaud en enkele Algerijnen in 1846Photo: Publiek domein

Gedurende de eerste vijftig jaar van de Franse bezetting vestigden zich naast Franse ook veel Italiaanse, Maltese en Spaanse kolonisten (colons), en zelfs sefardische joden, in Algerije. En dit ging allemaal ten koste van de oorspronkelijke bevolking en haar cultuur. Schrijnend voorbeeld was de transformatie van de Djemaa el-Kebir moskee in Algiers in de Sint-Philippus kathedraal. Hierdoor ontstonden er steeds meer fricties tussen de Franse regering en de zogenaamde 'pied-noirs', afstammelingen van de hierboven genoemde kolonisten.

Symbool van de Pied NoirsPhoto: Publiek domein

In 1871 begon er in de regio Kabylië een opstand die zich over het hele land verspreidde. De Fransen sloegen hard terug, namen nog meer land van stammen in hun bezit, er werden nog hogere belastingen geheven en de militaire onderdrukking werd nog meer onderdrukkend. Algerijnen werden ook zonder vorm van proces in de gevangenis gegooid en onderwijs voor de Algerijnse kinderen kwam nauwelijks van de grond. Wel werden er een klein aantal moslimkinderen van de hogere standen naar Franse universiteiten gestuurd, de zogenaamde 'évolués'. Hier kreeg Frankrijk later spijt van, want al snel begonnen deze studenten zich af te vragen waarom de vrijheden die voor Frankrijk golden niet voor hun eigen land, Algerije, golden. Uit deze groep hoog opgeleide kritische studenten zou richting Tweede Wereldoorlog een nationalistische beweging groeien. En ook de meer dan 170.000 Algerijnen die voor de geallieerden vochten in de Tweede Wereldoorlog hadden steeds meer twijfels over de Franse bezetting van Algerije. Een van de populaire leiders in die tijd was Khaled ibn Hashim (1875-1936), een kleinzoon van Abdelkader ibn Muhieddine, de vroegere miltaire en religieuze leider van Algerije. Hij had ook gestudeerd in Parijs, was officier in het Franse leger geweest en had gevochten in de Eerste Wereldoorlog.

De roep door veelal jonge Algerijnen om onafhankelijkheid en minstens een veel grotere autonomie werd steeds luider en er werden voorzichtig ook al wat nationalistische groepjes geformeerd. In Frankrijk culmineerde dit in 1937 in de oprichting van de Parti du Peuple Algérien onder leiding van de volledige onafhankelijkheid eisende Messali Hadj (1898-1974), gevolgd door de vestiging van de al eerder door sjeik Abd al-Hamid ben Badis opgerichte Association des Uléma Musulmans Algériens, een meer religieus getint verbond, in Algerije.

Abd al-Hamid Ben Badis (1889-1940)Photo: Yelles, M.C.A CC 3.0 Unported no changes made

Algerije heeft ook geleden onder de Tweede Wereldoorlog, en was ook belangrijk in die zin dat het hoofdkwartier van de vrije Fransen van Charles de Gaulle en de Britse en Amerikaanse oorlogsplanners vanuit Algiers hun aanvalsplannen bedachten. Winston Churchill en de Amerikaanse generaal Eisenhower waren vanaf 1943 vaak te vinden in Algiers. De haven van Annaba werd in de periode 1942-1943 vaak gebombardeerd door de Duitsers. Aan het begin van de oorlog lagen er in de marinehaven Mers el-Kabir van Oran veel Franse slagschepen. Toen Frankriijk in 1940 capituleerde voor de Duitsers, vielen de Britten de Franse schepen aan om te voorkomen dat ze in Duitse handen zouden vallen. Dit kostte echter wel aan ca. 1300 Franse matrozen het leven.

Luchtafweergeschut tijdens een Duitse luchtaanval op AlgiersPhoto: Publiek domein

Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962)

Zowel seculiere als islamitische nationalistische groeperingen waren populair in Algerije, maar zouden later tegenover elkaar komen te staan. Na de Tweede Wereldoorlog bleef de Franse repressie in Algerije aanwezig, ook al besloot de president van Frankrijk, Charles de Gaulle, om bepaalde groepen moslims het Franse staatsburgerschap te geven. Dat vond men echter lang niet genoeg, en er volgde een opstand in de buurt van Sétif waarbij meer dan honderd Europeanen omkwamen. Er volgden bloedige represailles van de Fransen, meer dan 45.000 Algerijnse moslims (volgens historici zou het 'maar' om ca. 6000 doden gaan) werden door de Fransen gedood. In 1947 kregen alle Algerijnse moslims het Franse staatsburgerschap en het recht om in Frankrijk te leven en werken. Voor de Fransen was onafhankelijkheid echter nog een aantal bruggen te ver.

Op 1 november 1954 werd door een aantal Algerijnse guerilla's of 'maquisards' het Front de Libération Nationale (FLN) opgericht, die als doel had om de Franse regering in Algerije met militaire middelen omver te werpen en via buitenlandse diplomatie de wereldgemeenschap achter zich te krijgen. Aanvallen op Franse regeringsinstellingen volgden en er werd een oproep aan alle Algerijnen gedaan om zich in de strijd te mengen 'volgens de principes van de islam'. Het antwoord van de Franse minister van Binnenlandse Zaken, de latere president François Mitterand, was duidelijk, 'de enige onderhandeling is oorlog'. De Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog was op dat moment een feit.

Fotocollage Algerijnse OnafhankelijkheidsoorlogPhoto: Publiek domein

De FLN had naast het Franse leger als tegenstander, op het platteland ook nog te maken met wrede burgerwacht-achtige groepen, die er met hun optreden voor zorgden dat honderduizenden 'colons' naar de hoofdstad Algiers vluchtten. In een poging om de opstand wind uit de zeilen te nemen besloot De Gaulle om Jacques Soustelle als gouverneur-generaal naar Algerije te sturen met gunstige economische voorstellen voor de gewone Algerijn. Dit gebaar kwam echter te laat, vrijwel op hetzelfde moment slachtte het FLN in augustus 1955 123 Franse burgers af bij Philippeville (in de buurt van Constantine). De reactie van de Fransen was weer buiten alle proporties: ca. 12.000 Algerijnen werden gedood en een volledige oorlog brak uit.
Vanaf 1956 werd het FLN, naast de steun van de voormalige Franse kolonies Marokko en Tunesië, ook gesteund door het Egypte van Nasser. Als reactie hierop bouwden de Franse een hekwerk met prikkeldraad en uitkijktorens op de grenzen met Marokko en Tunesië. In hetzelfde jaar begoin het FLN met guereilla-tactieken in Algiers en andere steden, in 1957 gevolgd door een nationale staking en honderden vaak nachtelijke bliksemaanvallen en hinderlagen op zowel militaire als burgerlijke Franse doelwitten. Het 400.000 man grote Franse leger, maar ook ca. 150.000 'harkis', Frankrijk-loyale moslims reageerde zoals altijd, met veel geweld. Martelingen waren aan de orde van de dag en volledige dorpen en families werden hard gestraft en gedwongen te verhuizen als ze verdacht werden van sympathieën voor het FLN, in totaal werden meer dan twee miljoen Algerijnen hun huizen uitgezet.

Onafhankelijkheidsdag wordt nog steeds gevierd in AlgerijePhoto: Publiek domein

In 1958 deden de colons een oproep aan De Gaulle om nog hardere maatregelen en deed leek resultaat te hebben. In 1959 had Frankrijk Algerije militair onder controle, maar in Frankrijk zelf viel de steun aan de strijd in Algerije wat weg, en bovendien waren verschillende andere kolonies in Afrika op weg naar hun zelfstandigheid. Hierdoor kregen de colons langzamerhand het idee dat ook Algerije op weg was naar zelfstandigheid en beschouwden hun eerdere held De Gaulle nu als een verrader. In een laatste poging het tij te keren kreeg De Gaulle twee coups te verwerken en zorgde de terroristische Organisation de l'Armée Secrète (OAS) met een aantal aanslagen voor veel onrust. Maar de geest was definitief uit de fles en in mei 1961 werden er onderhandelingen gevoerd tussen de Franse regering en het FLN. Het eerste resultaat was een staakt-het-vuren vanaf 19 maart 1962 en een referendum onder de Algerijnen met een voorspelbare uitslag: zes miljoen Algerijnen vóór onafhankelijkheid, slechts 16.000 tegen. Er was nu geen weg meer terug, De Gaulle riep op 3 juli de onafhankelijkheid uit die officieel werd op 25 september 1962. Onmiddellijk begon er een grote uittocht van Franse kolonisten. Het trieste resultaat van de oorlog waren ca. 1 miljoen Algerijnse doden, 18.000 gesneuvelde Franse soldaten en 10.000 dode Europeanen uit andere landen.

Algerije onafhankelijk

Ahmed ben Bella, een van leiders van de Algerijnse opstand die Algerije vooral in het buitenland vertegenwoordigd had tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, werd de eerste president van de onafhankelijke Republiek Algerije en stond voor een socialistische Arabisch-Islamitische staat. Ondanks de euforie over de onafhankelijkheid laaiden oude vetes en rivaliteit al snel weer op en was het land door jaren oorlog organisatorisch natuurlijk nog een chaos. Ben Bella kwam zwaar onder druk te staan en al in 1965 werd hij afgezet door de minister van defensie en FLN-commandant, kolonel Houari Boumédienne.

Ahmed ben Bella (1918-2012) in gesprek met de Cubaanse president Fidel CastroPhoto: Publiek domein

Boumédienne ontbond meteen parlement, schortte de grondwet op en installeerde een militaire raad, met zichzelf aan het hoofd. Ben Bella werd verbannen, leefde verder in Zwitserland en keerde pas in 1990 terug om zijn partij, de Mouvement pour la démocratie en Algérie (MDA) te leiden. Boumédienne was een voorzichtig en vooral pragmatisch man, die zich met name richtte op het verbeteren van de economische toestand van het land. Die economie had enorm te lijden gehad onder het vertrek van vooral veel bekwame Europese bestuurders en technici. Een ander groot probleem was de zeer hoge werkloosheid, waardoor veel Algerijnen voor een baan toch maar hun toevlucht zochten in Frankrijk. Politiek veranderde er vrijwel niets onder Boumédienne, het FLN was de enige politieke partij. Pas in 1976 kwam er een nieuwe grondwet. Algerije werd officieel een éénpartijstaat en Boumédienne president. De economische toestand van Algerije werd uiteindelijk gered na de vondst en exploitatie van olie- en gasvelden in Zuid-Algerije, hoewel het vele geld dat daarmee verdiend werd, niet echt bij de gewone man in de straat terecht kwam.

Houari Boumédienne (1932-1978)Photo: Publiek domein

Kolonel Boumédienne overleed in december 1978 en kolonel Chadli Bendjedid werd intern door het FLN gekozen als derde president van Algerije. In de regeringsperiode van Bendjedid, die twaalf jaar duurde tot 1992, liepen de sociale spanningen steeds verder op. Berber-studenten liepen te hoop tegen de voortgaande arabisering van regering en onderwijs. De regering deed de studenten wat kleine toezeggingen, maar dat leverde weer woedende protesten op van conservatieve, rechtlijnige islamisten, die de straat opgingen om hun ongenoegen kenbaar te maken. De politie greep hard in, maar aan de andere kant werden er als goedmakertje nieuwe moskeeën geopend en werden de rechten van vrouwen verder beperkt. Ook de maatregelen die Bendjedid nam om de treurige toestand van de economie te verbeteren werden met zeer veel argwaan bekeken door de oude FLN-mastodonten. Hét bastion van de socialistische economische controle, een centrale planningsautoriteit, werd opgeheven en bedrijven en banken kregen veel meer vrijheid om te ondernemen.

Dit alles leverde echter weinig op qua sociale rust, want vanaf 5 oktober 1988 liepen massale stakingen uit op rellen in Algiers, en vervolgens ook in steden als Annaba, Blida en Oran. Het geweld in de 'Oktoberrellen' of 'Zwarte Oktober' kostte ongeveer vijfhonderd mensen het leven. De regering hield echter voet bij stuk en liberaliseerde vanaf 1989 de samenleving steeds verder. Er kwam meer persvrijheid en ook het politieke systeem werd flink opgeschud door het grondwettelijk toestaan van andere politieke partijen dan het FLN. Abassi Madani en Ali Belhadj richtten in 1989 het Front Islamique du Salut (FIS) of Islamitisch Reddingsfront op, dat snel aan populariteit won en lokale verkiezingen begon te winnen.

Op 26 december 1991 werden de eerste vrije parlementsverkiezingen gehouden waaraan meerdere politieke partijen mochten deelnemen. De FIS zorgde voor een aardverschuiving door van de 231 te winnen parlementszetels er 188 te winnen, de FLN won er maar 15, zelfs tien minder dan de Front des Forces Socialistes (FFS), een Berber-partij met vooral veel aanhang in de regio Kabylië. Dit ging het leger echter veel te ver en zij greep hard in. Het parlement werd begin 1992 ontbonden, Bendjedid werd gedwongen af te treden, de tweede ronde van de verkiezingen werd geannuleerd, in februari 1992 werd de noodtoestand afgekondigd en het FIS werd verboden. De FIS-leiders Madani en Belhadj werden gearresteerd en andere leiders vluchtten naar het buitenland.


Chadli Bendjedid, derde president van Algerije
Photo: Publiek domein

Bendjedid werd in eerste instantie vervangen door een uit vijf personen bestaande Haut Conseil d'Etat (HCE) onder leiding van president Mohammes Boudiaf. Boudiaf werd echter al na zes maanden onder zeer verdachte omstandigheden vermoord door een 'lone wolf' die religieuze motieven zou hebben gehad, maar het lag meer voor de hand dat Boudiaf het slachtoffer was geworden van zijn streven om de geïnstitutionaliseerde corruptie in zijn land aan te pakken. Boudiaf werd op 2 juli 1992 door de FLN-hardliner Ali Kafi (1928-2013) opgevolgd, die op zijn beurt op 31 januari 1994 werd vervangen door een voormalige generaal, Liamine Zéroual, die als negende president van Algerije aantrad in een periode dat Algerije op de rand van een burgeroorlog stond.

De burgeroorlog, door militanten meteen al de 'tweede bevrijdingsoorlog' genoemd, had in april 1994 al meer dan 3000 mensen het leven gekost, waaronder relatief gezien vrij veel buitenlanders. De guerrilla's, verenigd in groeperingen als Groupes Islamiques Armés (GIA) en de Mouvement Islamique Armé (MIA), richtten zich vooral op politiemensen, burgemeesters, rechters en francofiele intellectuelen. De regering beantwoordde het geweld van deze groeperingen met massale arrestaties van verdachten en het instellen van paramilitaire doodseskaders die wraak namen op activiteiten van de guerrilla's. Het lukte president Zéroual echter niet om het geweld terug te dringen, want in juli 1995 ontplofte er een door de GIA gezette bom in de Parijse metro en in december van dat jaar werd er een vliegtuig van Air France gekaapt in Algiers. In november 1996 werden er constitutionele hervormingen toegezegd, maar de situatie werd steeds erger. In de eerste twee weken van de ramadan werden meer dan 300 mensen vermoord, vaak door middel van rituele massaslachtingen.

Liamine Zéroual, negende president van AlgerijePhoto: Reda Kerboush CC 3.0 Unported no changes made

In 1998 werd president Zéroual gedwongen om op te stappen en de militairen deden een beroep op de vroegere minister van buitenlandse zaken, Abdelaziz Bouteflika, om president te worden. Bouteflika 'won' de verkiezingen van 1999, er waren zeven gegadigden die zich echter op de dag van de verkiezingen terugtrokken, en hij kondigde een politiek van verzoening en nationale eenheid aan. Een aantal islamistische strijders werd zelfs amnestie aangeboden als ze hun wapens zouden inleveren en hij corrigeerde het beeld dat in de burgeroorlog tot dan toe 'maar' 26.000 doden zouden zijn gevallen volgens het officiële regeringsstandpunt. Bouteflika gaf toe dat het er minstens 100.000 waren geweest, en bovendien gaf hij toe, voor de eerste keer ooit door de regering, dat het schrappen van de verkiezingen in 1992 een 'daad van geweld' waren geweest ten opzichte van de FIS.

In juni 1999 kreeg Bouteflika van de leider van de FIS de garantie dat de guerilla-tak, de GIA, zich niet meer gewapend tegen de regering zou keren, en verzocht ook andere terroristische groeperingen om hetzelfde te doen. Er begint zich een scheuring in de GIA af te tekenen, waarvan sommige leden aan de vredesproces willen deelnemen. Deze tekenen van optimisme worden nog versterkt als amnestie wil verlenen aan een aantal moslimterroristen. In juli 1999, op de 37e verjaardag van een onafhankelijk Algerije, werden ca. 5000 gevangenen vrijgelaten.

In ene referendum van september 1999 kreeg Bouteflika grote steun voor zijn plannen om een einde te maken aan de burgeroorlog: ca. 85% van de stemgerechtigde Algerijnen namen deel aan het referendum en 98% stemde voor de plannen van de president.

Abdelaziz Bouteflika brengt als president van Algerije zijn stem uitPhoto: Magharebia CC 2.0 Generic no changes made

In 2004 werd president Bouteflika voor een tweede termijn herkozen en zette hij zijn programma van nationale verzoening, hervorming van de nationale economie en de opening naar het buitenland voort. Die tweede termijn was trouwens alleen mogelijk door een verandering in de grondwet over het maximum aantal zittingstermijnen voor een president.

Ook in zijn tweede termijn als president bleef Algerije gebukt gaan onder hoge werkloosheid, een huizentekort, elektriciteits- en waterproblemen en een inefficiënte en corrupte ambtenarij.

In 2006 ging de Groupe Salafite pour la Prédiction et le Combat (GSPC), een afsplitsing van de GIA, samen met Al-Qaeda en veranderde op 25 januari 2007 haar naam in Al-Qaïda au Maghreb Islamique (QMI), die onder andere in de Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië gekenmerkt wordt als een terroristische organisatie.

In 2007 zijn er veel bomaanslagen en ontvoeringen door QMI in Algerije, gericht tegen de regering en westerse personen en belangen in Algerije.

In juni 2008 benoemde president Bouteflika Ahmed Ouyahia tot nieuwe premier. Ouyahia werd toen al voor de derde keer premier van Algerije, van 31 december 1995 tot 15 december 1998, van 5 mei 2003 tot 24 mei 2006 en van 23 juni 2008 tot 3 september 2012.

In november 2008 nam het parlement een grondwetswijziging aan waarmee de weg werd vrijgemaakt voor een derde termijn voor Boutaflika, die de presidentsverkiezingen in april 2009 overduidelijk won en aan zijn derde termijn als president kon beginnen.

Ahmed Ouyahia, premier van AlgerijePhoto: Magharebia CC 2.0 Generic no changes made

In de periode 2010-2012, de periode van de Arabische Lente, vonden er vanaf 28 december 2010 in heel Algerije voortdurend protesten plaats, geïnspireerd door soortgelijke protesten in het Midden-Oosten en de rest van Noord-Afrika. Oorzaken van deze demonstraties waren onder meer werkloosheid, woningnood, steeds hogere voedselprijzen, corrupte overheid, beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en de slechte leefomstandigheden. Lokale protesten waren al lang vóór 2010 gemeengoed, maar de golf van demonstraties en rellen, aangewakkerd door een plotselinge stijging van de voedselprijzen, waren tot nu toe ongekend. De overheid greep snel in door de voedselprijzen te verlagen, maar de geest was al uit de fles en de situatie escaleerde door een aantal zelfverbrandingen voor overheidsgebouwen. Oppositiepartijen, vakbonden en mensenrechtenorganisaties begonnen, ondanks het uitroepen van de noodtoestand, wekelijks zonder toestemming van de overheid demonstraties te houden. De overheid onderdrukte deze demonstraties zoveel mogelijk, maar hief de noodtoestand op. Protesten van werkloze jongeren tegen de hoge jeugdwerkloosheid, onderdrukking en infrastructurele problemen kwamen verspreid over het land nog bijna dagelijks voor in de meeste grote steden.

In 2011 stelde de Algerijnse regering naar aanleiding van de Arabische Lente in bijvoorbeeld Tunesië en Egypte politieke hervormingen voor, zoals het opheffen van de al 19 jaar durende noodtoestand en een verhoging van het aantal vrouwen dat voor de overheid werkte. In oktober 2011 werd in Algiers de tweede metro van Afrika in gebruik genomen.

Op 3 september 2012 werd Abdelmalek Sellal door president Bouteflika tot premier benoemd als opvolger van Ahmed Ouyahia. Parlementsverkiezingen in mei 2012 en provinciale verkiezingen in november 2012 werden gewonnen door de FLN, terwijl de islamistische oppositiepartijen slecht presteerden.

Op 16 januari 2013 bestormden militante moslims een gasfabriek bij Amenas in Zuidoost-Algerije en gijzelden Algerijnse en buitenlandse arbeiders. Een Algerijnse beveiliger en 38 buitenlanders werden gedood voordat elitetroepen van het Algerijnse leger het complex heroverden.

In april 2013 werd Bouteflika in Frankrijk verpleegd na een beroerte. Politieke protesten van de bevolking bleven in 2013 beperkt, op wat gewelddadige sociaal-economische demonstraties na van verschillende groepen.

In juli 2014 keerde Bouteflika weer terug naar Algerije waar hij in 2014 opnieuw kandidaat werd voor de presidentsverkiezingen en in april voor een vierde termijn werd herkozen. Hij kreeg daarbij hulp van Sellal, die korte tijd terugtrad als premier en in de verkiezingsperiode fungeerde als campagneleider voor Bouteflika. Zijn vervanger was Youcef Yousfi, op 28 april 2014 nam Sellal zijn functie als premier weer op. Bouteflika behaalde bij een opkomst van 51,7% een grote meerderheid met 81,53% van de stemmen. Zijn belangrijkste concurrent Ali Benflis behaalde slechts 12,8% van de stemmen.

Abdelmalek Sella, premier van AlgerijePhoto: Rama CC 2.0 France no changes made

In september 2014 werd de ontvoerde Franse toerist Hervé Gourdel door moslimextremisten van de groepering Jund al-Khilafa (Soldaten van het Kalifaat) onthoofd. Gourdel werd ontvoerd in het Djurdjura-gebergte, ten zuidoosten van de hoofdstad Algiers. In februari 2015 werd bekendgemaakt dat er twee Algerijnse universiteiten staan in de nieuwe ranglijst van beste universiteiten in de Arabische wereld. De Djillali Liabes-universiteit van Algiers stond op de 12e plaats, de universiteit van Bejaia op de 27e plaats. Minder fraai was dat in dezelfde maand bekend werd dat Algerije behoorde tot de twintig landen die het meeste plastic afval in zee dumpten. Algerije stond in die ranglijst van grootste zeevervuilers, samengesteld door de University of Georgia en de Sea Education Association uit Massachusetts, op de 13e plaats.
In september 2015 ontslaat president Bouteflika Mohammed Mediene, die al 25 jaar het hoofd van de veiligheidsdienst is. In februari 2016 voert het parlement hervormingen door, het Berbers krijgt een officiële status en de president mag maar voor twee termijnen gekozen worden. In mei 2017 behoudt de regering haar meerderheid na parlementsverkiezingen. In januari 2018 wordt het traditonele nieuwjaar van de Berbers een nationale feestdag, In april 2019 treedt Bouteflika na aanhoudende straatprotesten af. Abelkader Bensalah speaker van het parlement wordt interim president en in december 2019 opgevolgd door Abdelmajid Tebboune. Abdelaziz Djerad wordt de nieuwe premier. Hij wordt op 7 juli 2021 opgevolgd door Ayman Benabderrahmane.


Abdelmadjid Tebboune (rechts) is sinds december 2019 de president van Algerije
Photo: Υπουργε?ο Εξωτερικ?ν CC 2.0 Generic no changes made

ALGERIJE LINKS

Advertenties
• Hotels Algerije
• Vliegennaar.nl | Goedkope vluchten Algerije
• Hotels Trivago
• Reisgidsen en kaarten Algerije

Nuttige links

Algerije Startnederland (E+N)
Reisinformatie Algerije (N)
Startpagina Algerije (N)

Bronnen

Agada, Birgit / Algerien : Kultur und Natur zwischen Mittelmeer und Sahara

Trescher

BBC - Country Profiles 

Beker, Michel / Algerije

KIT Publishers/Oxfam Novib

CIA - World Factbook 

Elmar Landeninformatie

Ham, Anthony / Algeria

Lonely Planet

Kagda, Falaq / Algeria

Marshall Cavendish

Oakes, Jonathan / Algeria

Bradt Travel Guides

laatst bijgewerkt november 2024
Samensteller: Arie Verrijp / Geert Willems